Leeftijd | Man | Vrouw |
---|---|---|
0.60-2.50 g/l | 0.60-2.50 g/l |
Na het doormaken van een legionella-infectie worden antistoffen gevormd die na enkele weken aantoonbaar zijn. Seroconversie of significante (definitie: viervoudige) titerstijging zijn vaak pas na 3 weken aantoonbaar met een uitloop tot 3 maanden. Het tweede monster van de gepaarde sera wordt ten vroegste na 21 dagen afgenomen. 80% van de patiënten maken binnen 10 weken na de eerste ziektedag seroconversie door.
Er zijn drie serologische technieken beschikbaar. Bij de micro agglutinatie test (MAT) en bij de indirect fluorescent antibody test (IFAT) is de uitkomstmaat een titerstijging, bij de ELISA is de uitkomstmaat wel of geen seroconversie. Een enkelvoudige hoge titer (MAT 1:32, IFAT 1:128, ELISA afhankelijk van de leeftijd) kan de diagnose waarschijnlijk maken bij patiënten met een passende medische voorgeschiedenis. (Bos06) In de MAT wordt geen onderscheid gemaakt tussen IgG- en IgM-antistoffen, met de IFAT kunnen IgG- en IgM-antistoffen wel apart worden aangetoond evenals met ELISA. IgM-titers kunnen echter relatief lang persisteren en wijzen daarom niet altijd op een recente infectie.
De gevoeligheid van serologische bepalingen is 70-80%. Kruisreacties met Mycoplasma spp en Chlamydia spp zijn bekend bij MAT-bepalingen, maar quasi uitgesloten bij ELISA-testen. Serologie is vooral waardevol voor epidemiologische studies en diagnostiek achteraf, maar is niet bruikbaar voor acute diagnostiek (waar men idealiter Legionella pneumophila opspoort in een respiratoir monster) gezien de trage IgG antilichaamrespons. Serologie is niet geschikt voor monitoring van behandeling.
Seroconversie of significante titerstijging bij gepaarde monsters kan dus wijzen op acute of recente infectie. Hoge titers worden gevonden bij 1 tot 5 % van de gezonde bevolking.