Overzicht van de labotest

Hepatitis E IgM antistoffen Bijsluiter (intern gebruik)

Afname

Materiaal:
Serum

Analyse

Uitvoerend labo:
Klinisch Laboratorium

Referentiewaarden

Leeftijd Man Vrouw
<1.00 index <1.00 index

Wetenschappelijk

Wetenschappelijke Info:

 Slechts 25-35% van alle HEV-infecties leidt tot verschijnselen. Het percentage asymptomatische infecties is het hoogst bij kinderen < 14 jaar.
De eerste verschijnselen van HEV-infectie zijn koorts en misselijkheid. Latere symptomen die zich kunnen voordoen zijn icterus, leververgroting, verminderde eetlust, buikpijn en jeuk. Deze verschijnselen lijken erg op andere vormen van acute virale hepatitis (EBV-CMV-HSV-adenovirus-HBV-HCV), maar kunnen gemakkelijk worden verward met symptomen van  hepatitis A . Incubatieperiode varieert van 2 tot 10 weken (mediaan 6 weken). De ziekteduur varieert van 1 tot 4 weken. Het klinische beeld van een infectie met HEV kan ernstiger zijn dan bij HAV, met een case fatality rate (CFR) van 1-2%, tegenover 0.2% voor hepatitis A. Serologie kan een onderscheid maken tussen beide soorten hepatitisvirussen. Er kan  eventueel gewerkt worden met real-time PCR technieken, maar deze test is duur en tijdrovend, en is in immuuncompetente patiënten maar van nut gedurende een zeer beperkte periode in de acute fase van infectie (op bloed en stoelgang).
In de meeste gevallen zijn IgM- en IgG-antistoffen aanwezig op het moment dat de symptomen ontstaan. De IgM-productie is maximaal tussen 2 tot 6 weken na begin van de symptomen. IgG is simultaan of een paar dagen later aantoonbaar. IgM neemt snel af, een maand na het begin van klachten is nog maar 44% positief en na 3 maanden is IgM meestal niet meer aantoonbaar. IgG blijft hoogstwaarschijnlijk levenslang aanwezig.
Het hepatitis E virus (HEV) is een single-stranded RNA-virus. Er zijn 4 genotypes van het virus beschreven: 1-4. Genotype 1 (subklassen: 1a-1e) & 2 (subklasse 2a-2b) kennen de mens als primaire gastheer, en veroorzaken de meerderheid van de HEV infecties & epidemieën in Azië, Afrika en Mexico. Genotype 3 (subklasse 3a-j) komt voornamelijk voor in zwijnen in USA,  Europa en Japan. Genotype 4 (subklasse 4a-4g) komt voornamelijk voor in Azië, ondanks dat er een recent genotype beschreven werd in Belgische varkens. Genotypes 3 en 4 zijn  verantwoordelijk voor sporadische gevallen van acute hepatitis. Vooral in ontwikkelingslanden is hepatitis E een gekend probleem.
Het virus wordt overgedragen voornamelijk via contact met besmet drinkwater. Bovendien kan er ook een infectie plaatsvinden via bloedtransfusie of orgaantransplantatie. Genotype 3 van HEV is ook aangetoond in varkens, everzwijnen, herten en ander wild (zoönose), en er wordt vermoed dat het eten van rauw of onvoldoende verhit besmet vlees eveneens een infectie kan overdragen en dus de recipiënt kan opzadelen met een acute hepatitis. De rol van mens-op-mens-transmissie is onbekend en/of zeldzaam. Overdracht van mens op mens is zeldzaam en patiënten zijn niet zeer besmettelijk voor hun omgeving. Bij slechts 2% van gevoelige contacten wordt HEV-transmissie waargenomen. Dit is aanmerkelijk lager dan bij HAV-infecties waarbij circa 15% van de gevoelige contacten transmissie wordt aangetoond. Bij immuungedeprimeerden dient men alert te zijn gezien een autochtone reactivatie van het virus thv de hepatocyten kan leiden tot hoge viremie en een chronische evolutieve hepatitis.
Zwangere vrouwen en immuungecompromitteerden zijn de belangrijkste risicogroepen bij het oplopen van infectie: bij zwangere vrouwen kent het ziekteverloop een hoge mortaliteit (CRF tot 20% ) vooral in het 3e trimester van de zwangerschap, en is er ook gevaar op verticale transmissie. Hepatitis E in immunogecompromitteerde patiënten geeft evolutie naar een chronische hepatitis met verhoogd detecteerbaar viraal RNA in serum/plasma voor maanden en een mogelijk snelle progressie naar cirrhose. Patiënten met onderliggend leverlijden OF chronische infectieuze hepatitis zullen een leverdecompensatie ontwikkelen met hoge mortalitiet na blootstelling aan HEV. Patienten met hoge kans om de ziekte op te lopen zijn IV-druggebruikers, mensen die werken met varkens en everzwijnen, of die frequent wild eten (saignant), patiënten die vaak transfusie behoeven (geen screening in België), patiënten die recent naar endemisch gebied reisden.
De therapeutische opties zijn vrij beperkt. Studies wijzen in de richting van mogelijke efficiëntie bij combinatietherapie PEG-IFN & ribavirine of monotherapie ribavirine.

Nomenclatuur

Nomenclatuurcode:
551250
Beschrijving:
551250 - 551261 B 500 Opsporen van antilichamen tegen tropische virussen (gele koorts, Dengue, West-Nile, Chikungunya, hemorrhagische koortsvirussen) #(Maximum 5)(Cumulregel 328)
Bron: RIZIV website op 01/05/2025

Laatst gewijzigd op

2025-01-17 11:25:00
dept