Om de bloedgroep (0, A, B of AB) en de rhesusfactor vast te stellen. Het ABO-bloedgroepsysteem is het belangrijkste bloedgroepsysteem voor de transfusiepraktijk.
Het Rh bloedgroepensysteem - en met name het Rh(D) antigeen - is na het ABO bloedgroepsysteem het belangrijkste bloedgroepsysteem voor de transfusiepraktijk. Rh(D) negatieve patiënten die in contact komen met Rh(D) positieve erytrocyten vormen in circa 85-90% van de gevallen anti-D antistoffen en deze anti-D antistoffen kunnen hemolytische transfusiereacties veroorzaken. Voor de transfusiepraktijk is het daarom van belang om te voorkomen dat Rh(D) negatieve patiënten (ontvangers) als Rh(D) positief gezien worden.
Het aantal D-antigenen op de erytrocytenmembraan kan van persoon tot persoon sterk wisselen. De meest bekende kwantitatieve D-antigeen afwijking is het "zwakke D" antigeen (Dw). Patiënten met een verzwakt (laag aantal) maar volledig intact D-antigeen zijn Rh(D) positief en niet in staat om allo-antistoffen tegen het D-antigeen te produceren. Naast kwantitatieve variaties zijn er ook een flink aantal kwalitatieve varianten van het Rh(D) antigeen beschreven.
Patiënten met een D-variant (onvolledig D-antigeen) kunnen zelf wel allo-anti-D antistoffen vormen tegen de epitopen van het D antigeen die ze zelf niet bezitten. De meest frequent voorkomende D-variant is Rh klasse VI. Om problemen te voorkomen wordt aan een Rh D zwakke of Rh D variante patiënt preferentieel en in de mate van het mogelijke Rh D negatief bloed toegediend. Bij een vrouw jonger dan 45 met Rh D variant wordt altijd Rh D negatief bloed gegeven.
De uitslag van de bloedgroeptypering geeft aan of men bloedgroep A, B, AB of 0 heeft. Daarnaast wordt vastgesteld of men de rhesusfactor al dan niet bezit (rhesus-positief dan wel rhesus-negatief is).
Voor een zwangere vrouw is het met name van belang om te weten of zij rhesus-positief of rhesus-negatief is. In het laatste geval wordt aanvullend onderzoek tijdens de zwangerschap uitgevoerd en komt zij in aanmerking voor het ontvangen van rhesus-antiserum.
Het is belangrijk de buizen voldoende te identificeren (naam + voornaam) en dit is noodzakelijk indien men de afname doet in kader van transfusie.
Een afzonderlijke EDTA-tube is vereist voor de bloedgroepbepaling. Een bloedgroepkaart wordt slechts bezorgd aan de patiënt wanneer de bloedgroep twee maal bepaald werd op twee onafhankelijk van elkaar afgenomen bloedmonsters. Pas dan wordt de bloedgroep als definitief beschouwd.